20/06/2011

LEK

UIT NRC/NEXT:

 

In mijn wielerzaak hoorde ik het verhaal van een vrouw die sinds kort gek was van fietsen. Ze had een mooi model aangeschaft, met bijpassende kleding en een helm. Ze wilde in haar eentje op pad voor een lange tocht.
Een dag later stond ze alweer op de stoep. Ze durfde niet. Ze had een probleem, een imaginair probleem. Ze geneerde zich ervoor en wilde – onder vier ogen – in conclaaf met de fietshandelaar:  ze was bang dat ze, moederziel alleen, een lekke band zou krijgen op een verlaten weg. En dat het dan begon te schemeren.
Om van haar fobie af te komen krijgt ze in de winkel les in het verwisselen van een band. Een nieuwe buitenband is taai, je legt ’m er niet zomaar één-twee-drie op. Er is kracht in je vingers voor nodig. Ligt je nieuwe binnenband er niet goed in, dan merk je bij het pompen al: weer een gaatje. Begin je weer van voren af aan.
De lekke band – het oerprobleem van iedere fietser – zorgt vaak voor een hartverscheurend drama in de wielersport. Het publiek veert op. Bij een kapot versnellingsapparaat haalt de leek nog zijn schouders op. Maar het gevoel van een lekke band op de fiets, dat zit in het collectief bewustzijn.
Een lekke band kan slecht uitkomen. Als je verkering achterop zit na een mooi avondje stappen, als het stortregent na een dag werken, als je een wedstrijd rijdt. Je kont voelt het als eerste. Een harde bonk. Je hoopt dat het niet waar is. Zal het een oneffenheid geweest zijn in het wegdek? Dan, gesis. Een harde klap. Of een trage leegloper. Alles valt in duigen; je afspraak, je wedstrijd.
Psssjt. Weg is de energie uit je lijf. Vloeken: „Godver, lekke pijp.”
Ze hebben er nog altijd niets revolutionairs op verzonnen. Natuurlijk, het materiaal in het profpeloton is vele malen beter dan uit de tijd dat renners zelf met een reservetube om hun nek over onverharde wegen moesten. Toch was het zaterdag weer raak in de Ronde van Zwitserland.
Op twintig kilometers van de finish reed Rabo-wielrenner Bauke Mollema in de kopgroep. Psssjt. Duidelijk. Mollema reed lek. Terwijl hij afstapte, besloten de andere favorieten hard door te fietsen. Mollema verspeelde driekwart minuut.
Zijn ploegleider Frans Maassen was kwaad na de finish. Althans, hij meldde: „Ik ga geen boze dingen zeggen.” Dus was hij heel boos. De concurrenten waren doorgereden na een lekke band. Dat hoorde je niet te doen. Je moest even de benen stilhouden.
Onzin. Dan is het einde zoek. Je gaat niemand anders opzadelen met de pech van een lekke band. Zelfs een stelletje dikbuiken tijdens hun zondagse ritje moet bij een lekke band van een fietsmaat een reserveband en een fietspompje over hun schouder gooien en roepen: „We zien je thuis!”
Mollema was getergd. Dat is mooi. Hij, de renner die in zijn jeugd weer en wind trotseerde op provinciale fietspaden in Groningen, zal over een paar weken fanatiek aan zijn eerste Tour de France beginnen. Mollema gaat aanvallen in een bergetappe, dat is zeker. De concurrentie krijgt ervan langs.
Achteraf kunnen we spreken van een perfecte lekke band.