21/02/2010

Zo, zo zo graag


UIT NRC/NEXT:

 

Ik wil een coach met een bril die ik tijdens de omhelzing afstoot, ik wil zijn rammende vuisten op mijn rug voelen en schreeuwen, schreeuwen, schreeuwen om zoveel geluk, zoveel ongeloof, zoveel verbeten pijn.
Ik wil een Nederlandse vlag met een los touwtje aan het eind. Het liefst zou ik met de schaatsen nog aan in de mast klimmen naar de oranje top – kriebels in de onderbuik - en daar de driekleur vastbinden, vervolgens naar beneden glijden en me laten vallen in de armen van prinses Maxima en Erica Terpstra.
Ik wil best herinneringen hebben aan ellende; vallen op het ijs op plekken waar niemand het verwachtte, de ziekte van Pfeiffer onder de leden hebben en daardoor iedere dag nog niet eens de puf hebben om uit bed te stappen, laat staan een paar schaatsen aan te trekken.
Ik wil lang haar hebben dat ik met mijn vingers als kam achterover strijk waardoor ik op een popidool lijk, een gitarist met rauwe akkoorden waarvan mijn fans smullen als ik ze uit de Fender Stratocaster ram die om mijn schouders hangt. Schaatsen als rock -‘n- roll; slag voor slag beuken op het rechte eind, in hoog tempo swingen door de bochten, met het zuur in de benen.
Kom maar op met de pijn, ik kan het aan.
Ik wil best voor een keer bidden. Na mijn race een kruis slaan over mijn leeggereden borstkas. En daarna een schietgebedje doen op de uitrijbaan, de handen vroom gevouwen en stilletjes vragen: “Kom op, God, u heeft nu lang genoeg toegekeken hoe hard ik knok om een goede schaatser te zijn. Wordt het niet eens tijd dat ik beloond wordt? Ik bedoel, Shani Davis heeft genoeg succes gehad. Dit is mijn dag. Ik smeek u, geef mij het goud!”
Ik wil een overslaande stem, een keel waar teksten uitkomen over acht jaar vallen en opstaan, over dat ik- in de zwartste dagen van mijn leven- nog altijd weer een straaltje licht door de vuile mist zag prikken. Ik wil een lach rond mijn mond die maar niet verdwijnt, geluksrimpels rond mijn ogen en vonken uit mijn pupillen.
Ik wil op het digitale scorebord naar mijn snelle tijd kijken, naar de einduitslag staren – ik zie mijn naam op nummer 1! - en beseffen dat ik het stokje overneem van Ard Schenk. Hoe is het mogelijk? Ik word in één adem genoemd met een legende. Schenk won in 1972 de metrische mijl in Sapporo. En nu ik in 2010 in Vancouver? Is dit echt?
Ik wil naderhand in de microfoon zeggen: “Ik wilde zo, zo, zo ontzettend graag die medaille.””
Ik wil over de reclameborden hangen, langs de kant van de ijsvloer, en met gretige blik naar mijn blonde meisje op de tribune zoeken. Daar is ze. Onze ogen kijken elkaar onafgebroken aan. Ze komt naar beneden gestormd, ze lijkt wel een prinses uit een droom. Ze zweeft op me af en omhelst me. De warmte gaat dwars door de aerodynamische stof. We zoenen en heel Nederland zoent mee. Nederland huilt thuis voor de televisie om een gezicht waarin ongeloof en geluk zijn gebeiteld.
Ik wil, al is het maar voor 1 minuut 45 seconden en 57 honderdste, Mark Tuitert zijn.