30/09/2009

Bord leeg

Uit NRCNext:

 

In de afgelopen Vuelta stond Cadel Evans in de bergetappe naar de Sierra Nevada langs de kant met een lekke band. Het werd de langste bandwissel uit de wielergeschiedenis. Het was om wanhopig van te worden. De mecanicien rommelde aan de fiets en Evans stond er maar naar te kijken: hij deed niets.
Ik schudde mijn hoofd en begon te schelden op de Australische renner. Anderen moesten altijd het vuile werk opknappen. Evans wachtte liever af. De schijtluis.
Evans woont vlakbij de Italiaanse grens, in Stabio, in Zwitserland. Als hij zijn hoofd uit het raam steekt kan hij Italië zien liggen. Het is het land waar ze het ‘dolce far niente’ hebben uitgevonden: het heerlijke nietsdoen.
Ik ben geen liefhebber van wielerjargon maar voor één zinnetje maak ik graag een uitzondering: eerst het bordje van een ander leegeten. Het hangt boven de deuropening van huize Evans.
Wie dineert met de Australische renner moet opletten. Evans gebruikt een gemene truc. ‘Kijk, buiten, een hert in de tuin’, roept hij aan tafel. Je tuurt naar buiten. Je ziet een regenton, een waslijn met wielershirt. Geen hert. Zo gaat het de hele maaltijd door. Pas achteraf, als je weer thuisbent en je maag hoort knorren – besef je dat Evans met zijn vork jouw pasta van je bord heeft geslurpt.
Robert Gesink merkte tijdens Parijs-Nice in de etappe naar de Mont Ventoux dat zijn bordje werd leeggegeten. Evans profiteerde maximaal van Gesinks kopwerk en duwde vervolgens zijn wiel eerder over de streep. Een lange neus kon de Hollander krijgen.
Eigenlijk is het merkwaardig dat Evans al niet veel eerder het wereldkampioenschap op de weg won. Het is bij uitstek de wedstrijd die gewonnen wordt door de afwachtende renner, de profiteur die het liefst niets doet. Het is dé wedstrijd in niets doen.
Anderen in het peloton lieten zich te snel zien. Onzichtbaar voor de tv-camera reed Evans mee. Hij droomde weg bij de gedachte aan zijn vriendin Chiara, zijn hond, stripheld Kuifje en floot ondertussen een nummertje van Bruce Springsteen.
Opeens kreeg Evans de schrik van zijn leven. Hè? Hij reed op kop. Een jaar geleden had hij nog huilend op een hotelbed gezeten. ‘Ik mag nooit iets groots winnen’, snikte hij tegen ploegleider Hendrik Redant. Op kop rijden? Hoe moest dat?
Evans voelde wind in zijn gezicht. Het was voor het eerst dat hij niet achter de rug van een andere renner schuilde. Waar moest hij eigenlijk heenrijden? Hij besloot de motor die voor hem uitreed maar te volgen.
‘O god, straks win ik nog’, dacht Evans in de laatste kilometers.
Hij vergat te schakelen en reed met de ketting op het grote blad de laatste helling op. De meester in het nietsdoen deed ‘iets’. Het leek wel of hij aanviel. Bij de finish vergat hij zijn shirt glad te strijken en zijn armen op te steken. Hij deelde handkusjes uit, als een beduusd kindsterretje.
Evans kneep zich in zijn vel. Was het echt waar? Hij had met aanvallen de regenboogtrui gewonnen. Hoe was het mogelijk? Tijdens het volkslied keek Evans schuin naar beneden, het hoofd tussen de schouders geduwd.
De wielrenner die met zichzelf een niet-aanvalsverdrag had gesloten, stond met een gouden medaille om zijn nek. Vreemd, vond iedereen, en Evans zelf nog het meest.