10/12/2012

JAMMER

 Het viel niet mee om de afgelopen dagen alle van boven opgelegde stilte mee te krijgen. Als je de hoofden bij elkaar optelde waarin de dood van de grensrechter zestig seconden werd herdacht, kwam je misschien wel tot een etmaal, een paar dagen wellicht.
Omdat ik op zaterdag niet op of rond een sportveld was, zocht ik een geëigend kanaal op om te zien hoe sportend Nederland de stilte tot zich had genomen. Ik kwam uit bij de site van de NOS en klikte op de regel Bezinning op de sportvelden.
De teams stonden in een lang lint naast elkaar; ijshockeyers, volleyballers, waterpoloërs, korfballers. Aangeslagen gezichten, knipperende ogen, zenuwachtig gepluk aan haar. In deze minuut moest je het laten zien; de schrik, de woede om de dood van een tot voor kort anonieme man met een eenvoudige liefde voor zijn voetbalclub.
De editor van het filmpje had het tijdens de montage toch een beetje benauwd gekregen van de stilte. We suisden van veld naar veld, van triest hoofd naar triest hoofd. Het filmpje was nog niet begonnen of het beeld bevroor weer.
Eén minuut stilte was samengevat in vijftig seconden.
In voetbal is weinig tijd voor denken. Er gaat veel op impuls. En er is zoveel om je als speler of toeschouwer op af te reageren. Dan is het belangrijk dat de regels strak en duidelijk zijn. In het profvoetbal fluiten scheidsrechters niet volgens het spelregelboekje. Overtredingen en spelbederf worden door de vingers gezien.
Ik verbaas me al jaren over het feit dat profvoetballers ongestraft tegen dingen mogen trappen. Camera’s, microfoons, reclameborden, doelpalen en cornervlaggen krijgen karatetrappen. Nog nooit een kaart voor getrokken. Dan schuift de grens vanzelf op.
De best betaalde profschoppers stonden in het weekeinde met een rouwband om met en serieus gezicht naar de pollen te staren. Ze vonden het welgemeend erg wat er gebeurd was. Maar o, wat duurde de stilte lang en wat was het verlangen naar de oerstrijd groot.
In mijn minuutje stilte –gisterochtend in bed, met een houten kop – dacht ik terug aan mijn grootste ondeugd op het voetbalveld. Ik was 13 jaar en speelde een thuiswedstrijd bij SVDP in Rotterdam. Mijn vriendje was back. Hij had een buitenspeler tegenover zich die heel snel en goed was.
We besloten de jongen bang te maken. Hadden we geleerd van ons favoriete Feyenoordverdedigingstandem Theo ‘De Tank’ Laseroms en ‘IJzeren Rinus’ Israël. De jongen kreeg tijdens de warming up te horen dat hij niet moest proberen om ons te omspelen, anders zwaaide er wat.
De jongen was geïmponeerd. Twee jongetjes met acne en donshaar op de bovenlip maakten frank en vrij voetballen bij voorbaat onmogelijk. Puberaal haantjesgedrag. Mijn trainer had ons terecht moeten wijzen. Maar ja, we waren zo’n stoer, onverzettelijk elftalletje.
Om maar te zeggen, ik deugde op het veld soms ook voor geen meter.
Vanuit Manchester bezag Robin van Persie de zwarte dag in het amateurvoetbal van een afstand. Hij had voor United net de beslissende goal gemaakt tegen rivaal City. Na de douche werd hem gevraagd wat hij van de dood van de grensrechter vond. Van Persie antwoordde naar beste kunnen. Hij vond het ‘jammer’ en ‘spijtig’.
Lastig, woorden kiezen.
Stilte is beter.