09/09/2022

Mister Cho en de Zalmhaventoren

(intermezzo tijdens verkiezing Gebouw van het jaar 2022)

 


Vanuit het Centraal Station in Rotterdam loopt een zwaarlijvige man de stad in. Op zijn rolkoffer zit een sticker van Zuid-Korea. Een handgemaakt, donkerblauw colbert omspant zijn stevige buik.
In zijn vrije hand heeft de man een verfrommeld briefje met een adres erop. Hij kan het zelf niet lezen of uitspreken. Hij kent de weg niet, dat zie je aan zijn schichtige blik. Elke keer als hij het laat zien aan passanten wijzen ze hem de weg. ‘Rechtdoor, eh… straight ahead. That way, oké?!
Bij de oksels komt het zweet door zijn colbert heen. Hij kijkt op zijn Rolex, half vier in de middag. In het scheepvaartkwartier laat hij het papiertje nog eens zien aan een vrouw.
‘Ah, Zalmhaventower. Overthere.’

De man loopt naar de hoge toren. Hij haalt de nieuwste Samsung uit zijn zak, tikt een code in en houdt het mobieltje tegen de glazen entreedeur die traag open glijdt. In de hal stapt hij in de lift en suist omhoog naar de hoogste verdieping. Bij de voordeur van het penthouse houdt hij zijn mobieltje bij het slot. Het klikt open.
Een zee van licht in zijn gezicht. De wieltjes van de rolkoffer maken een spoor in de paarse vloerbedekking. Er staan nieuwe meubels met het verpakkingsmateriaal er nog omheen.
De man kijkt uit over een stad die hij totaal niet kent. Met een taal die hij niet spreekt. Hij heeft geen idee waar hij precies is.
Maar dit penthouse is toch mooi van hem! Bij goed weer kan hij zijn andere penthouse in Londen misschien zien. En in Parijs. En wie weet Hongkong, haha. Hij zet zijn koffer midden op de vloer en loopt via een wenteltrapje naar een hogere verdieping. Gek. Hij hoort hiphopgeluiden, het klinkt nasaal, waarschijnlijk vanuit een mobieltje.
Als hij boven komt, ziet hij een stelletje op slaapzakken liggen. Lege flessen wodka op de grond. In de hoek een toren aan lege pizzadozen. Een hond aan een lijn springt op en begint te blaffen. Het meisje lurkt aan een rood ballonnetje en lacht zich suf als ze het gedrongen mannetje ziet staan.
‘Mister Cho? Welcome. We are Jamila and Freddie, your anti-kraakwachten!

Zo.

Dit zou de openingsscène van een nieuwe speelfilm in Rotterdam kunnen zijn. Er is nog geen officiële titel, opnamedata zijn nog niet gepland en het budget is ook niet rond. Maar de film gaat in ieder geval over het leven in een moderne stad. Over nieuwe bewoners die bulken van het geld. Die het breed laten hangen. Willen showen hoe rijk ze zijn. Gedachteloos vastgoed kopen. En dat de oude, soms arme bevolking van zo’n stad maar een stapje opzij moet doen. Of liever nog, uit het dure centrum verdwijnt.

Over die Zalmhaventoren zo meer.

Ik kom uit Rotterdam. Ik kijk hier al mijn hele leven mijn ogen uit. Wat een fascinerend schouwspel; de dynamiek van een stad. Bouwen, slopen, opbouwen, verbouwen en tegenwoordig ook: verkassen.

Ik ben in een driehoogflatje geboren. In de Fortunastraat. Voor het geluk geboren, zou je kunnen zeggen. De Fortunastraat ligt in de wijk 110 morgen, aan de rand van Rotterdam. In de jaren vijftig in alle haast neergepleurd door de gemeente. De stikstofnorm bestond nog niet. Elke nieuwe naoorlogse woning was er tenslotte één.

Woonde de familie De Jong daar in beste gebouw van het jaar?
Ja hoor. Al was het passen en meten met zijn zessen. Slapen in stapelbedden. Ons speelplekje was een halletje van twee bij twee meter. Voor frisse lucht moesten we naar buiten. Misschien waren we daarom altijd op straat, op een enorm brede stoep waar je kon voetballen en fietsen.
We werden een keer per week gewassen in een minibadje van granito. In het vieze water van je voorganger. Tot woede van mijn moeder liet ik in bad mijn drollen de vrije loop. Als kromgetrokken onderzeeërs floepten ze uit het grauwe leidingwater omhoog.


Mijn vader had een diepvriesgroothandel aan de Coolhaven. In de stad, zoals dat heette. De 110-Morgen lag aan de rand van Rotterdam. De wijk is inmiddels grotendeels gesloopt en opnieuw opgetrokken als een soort Vinexwijk met duurdere woningen.
Jaja, ook in Rotterdam gentrificeren we ons het lazarus.
De zaak liep goed. We hoefden geen dubbeltjes meer om te draaien. Mijn ouders kochten een huis, even verderop, in Schiebroek. Een kast van een huis, vonden we toen. Parkeren voor de deur. Een garage. Een voor- en achtertuin. Een groene wijk met mensen die abn spraken. Hier en daar een hete aardappel in de keel.
Ik sleet er mijn puberjaren. Overal in de straten kon je achterom. Een vrijplaats voor kinderen. Vanuit mijn slaapkamertje kon ik in de ochtend, als mijn vader de deur openliet van de badkamer zien hoe zich schoor met een mesje. Ik hoorde zijn ochtendplas klateren in de beige pot.
Mijn ouders zijn er altijd blijven wonen. Toen ik er decennia later rondliep viel me op dat ook dit huis weer zo klein was.

Een woning is niet alleen vierkante meters. Het is ook een museum van verhalen. Verhalen die iedere ruimte, hoe sober ook, waarde geven.


Na een paar jaar verhuisde ik naar de Bloklandstraat in het Oude Noorden. Een plek voor mezelf. Eerst een etage op driehoog. Voor, tussen achter. En een balkon, waar een douchecabine van plexiglas stond. In de winter moest je de ijspegels van de lekkende douchekop slaan voordat je onder de warme waterstralen stond.
Ik heb twintig jaar in de Bloklandstraat gewoond. Alle huizen werden gerenoveerd. Het was stadsvernieuwingstijd. Ik kreeg een houtskeletwoning aangeboden. In een paar maanden tijd zag ik die dakwoning verrijzen. Het kostte de gemeente een ton, ik kon erin, voor een paar honderd gulden aan huur. Goeie tijd.
Wonen was een recht.
Ik werd actievoerder, schreef voor de wijkkrant. Wethouders werden bijna geslacht als ze in de wijk kwamen, omgekeerd jatten wij de plantenbakken op de Coolsingel omdat we te weinig groen in de wijk hadden.
De kwaliteit van wonen werd in het Oude Noorden vooral bepaald door de enorme verschillen tussen de bewoners. We rooiden het met elkaar. Lief en leed gedeeld daar. Beneden me woonde Leo, geboren in Indonesië, die Hassan meehielp als zijn oude Benz het weer begaf. En dan hadden we Nico, die zijn eenzaamheid verdreef met de aanschaf van vier fretten die vrij in een slaapkamer rondliepen, totdat ze zich een weg naar buiten vraten en hun heil zochten in de achtertuintjes.

Een groot deel van de Bloklandstraat is inmiddels gesloopt. Iets verderop in de straat wilden een paar bewoners per se in hun oude pand blijven wonen. Ze hielden van de houten kozijnen, van de bakstenen die hier en daar verkleurd waren en als ouderdomsvlekken in de gevel zaten.
Ze volharden in hun strijd, zelfs toen alles om hun woning heen werd afgebroken. Deze foto ging viral. Zo stond er een oud torentje van drie verdiepingen hoog, stoer overeind in een zee van puin. Een toren die er al vele levens op had zitten en al vele mensenlevens binnen de muren had gehad.
Een torentje met verhalen.
Inmiddels heeft dat eenzame pand hulp gekregen. Links en rechts houden sterke nieuwbouwschouders het torentje in evenwicht. Oud en nieuw leven reiken elkaar de hand. Het versterkt het gevoel dat we in Rotterdam soms misschien te snel zaken hebben gesloopt.
Wat weg is, komt niet terug.

Zelf woon ik inmiddels in Kralingen, in een prachtig jaren 30 pand. Het is goed wonen. Visgraatmotief in het parket, een weelderige achtertuin, een kraaktrap naar de eerste verdieping. Voldoende vierkante meters woongenot. Wie zoals ik twintig jaar op driehoog in het Oude Noorden heeft gewoond en zijn ogen en oren de kost heeft gegeven, weet wat de echte kwaliteit van leven is: met elkaar leven en soms een potje ravotten.
Sociale cohesie, zo heet dat toch?
Met dat verleden in het Oude Noorden in het hoofd, leef ik nu in een spagaat. Kralingen lijkt niet op de echte wereld. Niet op de complete, complexe wereld, althans. Het is zo rijk. En zo verschrikkelijk wit. Net als ik, ja. Ik zeg wel eens dat er in Kralingen maar één Surinamer woont en dat ie Aboutaleb heet.

Bij mij in de straat werd het afgelopen jaar een huis van boven tot onder verbouwd. Ik vroeg aan een timmerman wie er kwam wonen. Iemand uit de quote 500, zei ie. Maar hij of zij liet zich niet zien. Zo’n verbouwd huis was gewoon een lekker projectje om geld mee te verdienen. Even verderop een ander huis, weer een verbouwing van jaren. Waar was dat diepe graven in die tuin voor bedoeld? O, zei de werkman: de nieuwe eigenaar wil zijn vijf oldtimers graag onder de grond parkeren.

Kom, laten we nog eens kijken naar de Zalmhaventoren, binnenkort de hoofdrolspeler in een film.
Je ziet ‘m steeds staan. Waar je ook bent. Vanaf de Maasboulevard, tijdens een fietstochtje langs de Rotte, bij een wandeling door het centrum.
Ik hou van hoogbouw. Van wolkenkrabbers. Rotterdam gaat weer glansrijk aan de kop van de wedstrijd wie de hoogste heeft in de Benelux. We kijken hier niet op een etage meer of minder. Maar naarmate de bouw vorderde, merkte ik dat er iets aan de verhoudingen schortte. En ook de manier waarop de toren eindigde beviel me niet.
Prima als je liever verticaal dan horizontaal denkt, maar het ontslaat je niet van de plicht iets bijzonders te bouwen. Als je ervoor kiest om met je architectonische pronkstuk naar de hemel te reiken, moet je je ziel durven tonen.
Dat kan op allerlei manieren: met origineel materiaalgebruik, door de gevel van een fijn ritme te voorzien, door onderweg naar boven kleine variaties aan te durven. En als je boven bent maak je een eresaluut. Ik studeer geen bouwkunde, ben geen architect. Maar wat is dat voor een blokkendoos bovenop? En dan nog een witte spriet erop voor het rode lampje. Kent u gebouw De Coopvaert aan de Blaak, van dezelfde architect? Weer geen kroon op het werk. Alsof iemand tijdens het ontwerpen huilend zijn potlood of digitale pennetje kapot heeft staan trappen en niet wist hoe het verder moest.
Ik heb er wel eens een hoge functionaris van stadsontwikkeling op aangesproken. Ze was het wel met me eens…

Hoe zal het onze meneer Cho vergaan in de film? Hoe vaak zal hij in zijn penthouse in Rotterdam verblijven? Of staat het topje van de Zalmhaventoren gewoon leeg en zorgt een computergestuurd lichtprogramma ervoor dat wij Rotterdammers denken dat er dagelijks iemand lekker op hoogte zit te genieten van de stad?

Jan van der Ploeg, wethouder stadsvernieuwing aan het eind van de jaren ‘70, noemde de hoogbouw in de stad ‘de erectie van het grootkapitaal’. Zo zwart zie ik het niet. Er wordt mooi gebouwd in Rotterdam, ook verticaal. En toch denk ik ook: hoeveel van die fallussen worden kunstmatig omhooggehouden door de miljoenen van opdrachtgevers. Als viagra voor hun commerciële bouwlust. Een schijnwereld zonder ballen.

Als ik vandaag moet kiezen uit een van deze twee torens?
Dan toch maar dat kleine pikkie, met dat gerimpelde scrotum uit het verleden. Overeind gehouden door de bewoners zelf. Oude Noorderlingen, van welke kleur dan ook, met een lege of halfvolle portemonnee in de broekzak, zwaaien bij wijze van eresaluut naar de verzameling verweerde stenen, hout en zink. Zij leren ons dat je vooral fijn woont als je met elkaar woont. En leeft.

Goed, op naar het beste gebouw van het jaar, van Rotterdam, van Nederland, van Europa, van de wereld. Een gebouw waar plek is voor arme Nico met zijn fretten, voor Jamila met haar lachgasballonnetje, voor de imaginaire mister Cho en voor de zoon van een diepvriesgroothandelaar met zijn rare tekst.
Dan komt het allemaal goed.

Wilfried de Jong
12 mei 2022/ Rotterdam Zuidplein.