22/05/2011

EPO

Tijdens het kijken naar de bergetappe in de Ronde van Italië keek ik via teletekst snel naar een paar korte nieuwsberichten. Op pagina 408 stond het: de zanger van de Rolling Stones, Mick Jagger, gaat met een nieuwe band een cd maken.
Dat Mick Jagger nog leeft is al een wonder. En nu ook nog opnieuw ‘herrie maken’ zoals hij het zelf omschreef, met Joss Stone en Dave Stewart. Waar haalt hij de energie vandaan? Uit dat goedgetrainde lijf, zou je zeggen. Ach, lees de autobiografie Life van Stones-
gitarist Keith Richards en je weet dat in de kleedkamer altijd wel toverspul voorhanden was.
Op de televisie begonnen de wielrenners aan de vijfde en laatste klim op de zondagmiddag. De eerste haarspeldbocht en meteen een stijgingspercentage van 16 procent. De gezichten vertrokken van pijn en uitputting. Een oppeppertje kon geen kwaad.
Toverspul genoeg in het peloton. Al decennialang. Dit weekeinde bekende oud-renner Tyler Hamilton in het programma
60 minutes dat hij zijn oud-ploegmaat Lance Armstrong bezig had gezien met epo: „Ik zag het in zijn koelkast. Ik zag het hem meer dan eens injecteren.”
Volgens CBS heeft George Hincapie, wegkapitein van Armstrong, een vergelijkbaar verhaal te melden. De koning voelde zich verraden en mopperde via Twitter. Armstrong haat verliezen.
Zijn fans droegen jarenlang braaf zijn Livestrongpolsbandje. Ze geloofden in zijn missie tegen kanker. Wat nu? Maken ze van alle gele bandjes één lang elastiek om in Texas te kunnen bungeejumpen boven Lance’ toekomstig graf?
Als we oude Armstrong met zijn grote mond de titel ‘Mick Jagger van het peloton’ geven, vinden we het dan erg dat hij naar spul greep om sneller te herstellen en beter te fietsen? Hij blijft een wonder op wielen. Hij heeft hard gewerkt om aan de top te komen. Alleen die schijnheiligheid waarmee hij over doping sprak  staat me tegen.
Acht uur zaten de renners van de Giro gistermiddag op hun zadel. Een etappe van 229 kilometer. Van bergtop naar bergtop. Met koude regen aan het slot. Niet te vergelijken met een achturige werkdag achter een bureau, meldden de Belgische verslaggevers: „Dat zijn sukkelaars.”
Veel van die sukkelaars stonden aan de kant. Na uren van wachten op de bergflanken konden de kantoorklerken eindelijk hun helden aanmoedigen. Stramme, halfblote mannen holden mee en schreeuwden in de oren van de fietsende renners. Garzelli deelde tot twee keer toe een elleboogstoot uit.
Zo te zien gebruikten de op holgeslagen fans meer dan de renners.
Alberto Contador glipte weg uit de groep. Hij stond op de pedalen. Machtig ritme. Ik verloor me in de sport. Ik keek naar zijn kuiten, naar zijn magere achterste. Maar toch, door alle heisa rond de bekentenis van Hamilton, zag ik bij de finish een vervuilde biefstuk voor Contador klaarliggen. Op een wit bord. Met zero, zero, zero of toch een klein beetje clenbuterol erin.
De waarheid, de leugen; ze gaan vaak hand in hand in het wielrennen. Schuld, boete, vergeving, geschiedvervalsing. Ze bezorgen het cyclisme de dramatische verhalen waar het al jaren op drijft. Zonder een goed verhaal is iedere sport ontdaan van lading. Dan is fietsen alleen maar een klinische beweging. Als een draaiende wastrommel.
Saaie boel. Ik moet er niet aan denken. Daarom, leve de gebruikers van de weg.