19/01/2018
OVER MONK EN GARRINCHA
(Gepubliceerd in SANTOS)
De botten van Garrincha zijn zoek. Tien jaar geleden moest het familiegraf op het kerkhof Raiz da Serra in zijn geboortedorp Pau Grande open voor het begraven van een dode neef. Vermoedelijk heeft iemand toen de overblijfselen van de beroemde Braziliaanse buitenspeler meegenomen.
De botten jatten van Garrincha?
Ach, waarom ook niet. Sinds Salvador Dali is opgegraven voor dna-onderzoek en de lijkschouwer meldde dat de lange puntjes van de beroemde snor nog altijd op tien over tien stonden, kijk ik nergens meer van op.
De dood is het nieuwe leven.
Ik heb me uren vergaapt aan oude filmpjes en foto’s van de voetballende Garrincha, voornamelijk in zwart-wit.
Er gaan honderden verhalen over de man – ze noemde van kinds af aan ‘vogeltje’, hij passeerde zijn tegenstanders met speels gemak en daarna het liefst nog een keer, een fles rum was zijn trouwste vriend, zijn zaad zwom sneller dan een school forellen, zijn lijkkist werd rondgereden op een brandweerwagen – maar ik zocht op de beelden alleen maar naar het aangeboren lengteverschil tussen zijn linker- en rechterbeen: zes centimeter.
Als ik één hak verlies van een schoen, loop ik meteen als een kreupele door de stad.
Tik-tak. Tik-tak.
Ik ben ‘out of swing’ strompel tevergeefs achter het gewenste ritme aan. Na korte tijd speelt mijn rug op, dan mijn knie en enkel.
Ongelijk, dat woord heeft een slecht imago. In de pas lopen, is het devies. Alles moet in rijtjes, op stapels, volgens een vast patroon. We verzinnen regels om alles ordelijk te laten verlopen; we kijken naar een klok en verdomme, die moet goed lopen. Een ongelijke klok kan bij het grootvuil.
Garrincha is de verbeelding van onzichtbaar ongelijk. Als gevolg van kinderverlamming en ondervoeding had hij een scheefgegroeide wervelkolom en twee verschillende benen; links was korter dan rechts en rechts was ook nog eens krom.
Hoe ongelijk wil je het hebben?
Ondanks zijn aangeboren handicap wilde Garrincha voetballen. Hij slaagde met glans. De bal was zijn redding. Het ongelijk in zijn benen werd opgeheven. Hoe vaak ik ook kijk naar zijn acties, nooit zie ik de zes centimeter verschil. De spieren, de voeten, zijn heup en ruggenwervel hebben het ongemak onderling met elkaar opgelost. Binnen in dat slangenlijf is het ongemak gemaskeerd.
De aangeboren tik-tak, tik-tak van Garrincha was tijdens zijn rushes op het veld niet zichtbaar. Vloeiend was zijn passeerbeweging, hoog zijn snelheid als hij op het laatste moment de bal over de uitgestoken voet van een verdediger wipte en aan een rush naar het doel begon.
Op internet worden bewegende beelden van Garrincha - en sowieso al het voetbal van Brazilianen – vaak voorzien van clichématige muziek. Het is samba voor, samba na. Snelle ritmes die uiteindelijk moeten leiden naar fantasieën over soepele heup- en borstbewegingen die ons aan carnaval in Rio de Janeiro doen denken.
Braziliaanse voetballers – zelfs als ze zich als een ongeschuurde plank over het veld bewegen – krijgen altijd het stempel van de swingende sambavoetballer: het afgekloven nummer Brasil wordt gedraaid bij één handige passeerbeweging en wij Europeanen staan als horken mee te dansen.
Alsof de bewegingen van Johan Cruijff alleen maar zouden gedijen met het gejengel uit een Amsterdams draaiorgel.
Een grootheid als Garrincha verdient een muzikale vriend die hem bij de hand neemt. Iemand met dezelfde uitzonderlijke gaven; briljant, onbegrepen en onconventioneel.
Mijn vingertoppen wandelden langs de kartonnen ruggen van mijn duizenden platen. Ik hou vanaf mijn zestiende van instrumentale muziek, voornamelijk van jazz. Zonder zang, zonder tekst, dat is lekker; het activeert je hersenen, je wordt gedwongen een eigen ‘verhaal’ te maken.
Mijn wijsvinger hield stil bij de naam Monk. Thelonious Monk. The High priest of bop. Ja, dit was de muzikale evenknie van Garrincha.
Monk is een Amerikaanse jazzpianist. En een zeer ongewone.
Er gaan honderden verhalen over de man – dat hij heel lang bij zijn moeder bleef wonen, ’s nachts nauwelijks sliep, dol was op gebakken kippenlever, het liefst met een fez en bril zonder glazen rondliep en alle partijtjes pingpong van zijn medemusici won, barones Nica ‘Pannonica’ de Koeningswarter reed hem in een zilverkleurige Bentley naar zijn gigs op Manhattan – maar ik luister vooral naar de ideeën die uit zijn handen vloeien.
Zijn aanslag is hard en ongepolijst en zijn wandelingen over de toetsen grillig. Als hij even geen idee heeft, houdt hij zijn vingers stil en neemt een denkpauze. Dan opeens plant hij zijn vinger, vanuit stilstand, pang! op een toets en de weg is weer vrij naar een nieuwe noot, een volgend akkoord.
Jarenlang speelde Garrincha bij de club Botafogo. Als sinds 1891 speelt de club uit Rio in hetzelfde shirt. Verticale strepen, in zwart en wit. Met een beetje goede wil kun je er het toetsenbord van een piano in zien.
Tijdens een oefenwedstrijd van Botafogo werd Garrincha vanaf de kant gefilmd. De bal ligt op een halve meter stil voor zijn voeten. De verdediger wacht, bang als hij is voor de onvoorspelbare bewegingen van zijn tegenstander. Garrincha doet niets. Het filmpje lijkt op een foto. Een bevroren scène op het veld. Een denkpauze. Vanuit het niets maakt Garrincha een dansachtige schijnbeweging maakt over de bal. Dan weer even niets. Een tel rust. Het radarwerk in het hoofd van Garrincha draait op volle toeren. Hij ziet zoveel mogelijkheden voor zich dat hij even wacht met kiezen, net als de vingers van Monk die even boven de toetsen hangen.
Hoe rammelden de botten van de Brazliaanse aanvaller op en neer, heen en weer, hoe bleven de spieren alles coördineren in dat manke lichaam? Het is onbegrijpelijk, onmogelijk zelfs en toch; Garrincha voetbalt zo vrij als – excusez – een vogeltje.
Laat ik er maar vanuit gaan dat Monk (1917-1982) en Garrincha (1933-1983) elkaar nooit ontmoet hebben, hoewel het had gekund; de mannen waren min of meer generatiegenoten. Monk overleed in New Jersey. Hij werd thuis gevonden door collega-pianist Barry Harris en bleef nog twaalf dagen in coma voor hij werd begraven op Ferncliff Cemetery in Hartsdale, New York: de tingelende vingers van Monk waren definitief stilgevallen.
‘You know what’s the loudest noice in the world, man? The loudest noice in the world is silence,’ zei Monk ooit.
Het kabaal tijdens de begrafenis van Garrincha was oorverdovend. Duizenden mensen keken toe hoe de kist op een brandweerauto werd rondgereden. Op de graven en paden van het kerkhof stond het vol met fans. De kist werd boven de hoofden doorgegeven. Ze zongen, klapten in hun handen en strooiden gras op het graf in Pau Grande.
Ik pak een plaat van Monk uit 1961 op het label Jazzland en luister naar het uptempo-nummer Trinkle Tinkle. Bokkesprongen op de pianotoetsen worden afgewisseld met vloeiende lijnen. Daar gaat Garrincha; bal aan de voet, onverwacht stoppen, weer door, nog eens stoppen, schijnbeweging en dan op hoge snelheid op naar het doel.
In jazz en sport draait alles om timing: wanneer doe je iets en wanneer juist niet.
Stop-motion. Beweging versus rust.
Timing is niet aan te leren. Bij Monk en Garrincha is het aangeboren. De jazzpianist en de dribbelaar hebben tot aan het laatst van hun carrière iets kinderlijks behouden.
Het was spelen, spelen en nog eens spelen.
Tot de dood erop volgde.
.