11/11/2014

SELFKICKER

Johnny van Doorn stond moederziel alleen op het podium. Alleen op de planken waar Snip en Snap vroeger met elkaar schmierden en Toon Hermans zijn dode vrouw bezong. Uitgesleten planken waarop meisjes met hakken hun musicaldansjes hadden uitgevoerd.
Die nacht was de bühne van theater Luxor in Rotterdam de arena voor de humor. Iemand had het in zijn hoofd gehaald om een cabaretmarathon te organiseren. 24 uur grappen. Humor per strekkende meter. Voor iedere cabarettier een halfuur.
Het was een uur of twee in de nacht toen Johnny van Doorn het podium betrad. Hij stond –zoals dat in de theaterwereld heet – voor een dicht voordoek. De roomwitte huid van Johnny stak af tegen het dieprode velours. De dunne krullen schreeuwden om een borstel, zoals zijn pak smeekte om bezoek aan de stomerij.
Johnny stond voor een dicht voordoek omdat op het toneel de rotzooi van de rekwisieten ervoor moest worden opgeruimd. Ik zat in de zaal en had de laatste act gezien. Het was het zogenaamde nationale nudistencabaret. Twee mannen en twee vrouwen van middelbare leeftijd waren bloot op toneel verschenen. Ze hadden grappen uit hun hoofd geleerd die maar moeizaam uit hun mond kwamen. Ik herinner me vaag een blote cabaretmevrouw die met een grote, rode krullenbaard voor haar liefdevolle snee een mopje met de zaal probeerde op te zetten. De tepels van haar hangende borsten keken gegeneerd naar beneden terwijl er gemankeerde zinnen uit het strottenhoofd kwamen. Ze durfden niet in de zaal te kijken waar iedereen de het uitproestte van het lachen. God, wat kon een mens toch een immens plezier beleven aan een paar verlegen borsten en een slechte vertelde grap.
Johnny moet het die nacht allemaal vanuit de coulissen aanschouwd hebben. Van de achterkant. Vier blote lijven die op een lach vanuit de zaal konden rekenen.
Een halfuur later mocht hij op. Hij had de microfoon in de hand, het snoer schuurde tegen zijn broekspijp. Hij keek de halfvolle zaal in en begon voor te dragen. Eerste gedicht, tweede gedicht.
Ik keek naar zijn magnifieke mond. Geen man kon zijn lippen zo krullen als Johnny van Doorn. Het was of hij alle letters van het alfabet nasynchroniseerde. Boven- en onderlip waren in een dans verwikkeld. Ze kronkelden om elkaar heen, stootten elkaar af, kletsten tegen elkaar. En tijdens de wildste passages sproeide het mondvocht.
Johnny raakte op stoom. Zo was hij op zijn mooist. Volvette klanken, een lange rollende r, een o die pas ver in de verte wegstierf. Johnny de Selfkicker was een klankgedicht. Hij genoot, vooral van zichzelf en zijn tekst. De lippen waren nu doorbloed en vochtig. Nat. Dat was een beter woord. Als Johnny loos ging keek je naar een natte mond die vuur spuwde.
De zaal vond het niks.
Gelul, riep iemand.
Muziek! Schreeuwde een ander.
Johnny van Doorn sloeg onverstoorbaar een pagina om en ging verder. Mensen liepen weg. Boegeroep.
Een aalgladde presentator gleed door de opening van het achterdoek en bleef op een paar meter van Johnny staan. Dit was koren op de molen voor de performer. Daar kwamen de hoogtepunten uit zijn repertoire. “Kom toch klaar, klootzak. Kom toch klaar, klootzak, kom toch klaar…..”
De presentator stond op een halve meter van Johnny en begon aan het microfoonsnoer te trekken. Johnny trok terug. Kom nou toch eens klaar, klootzak. De zaal begon te fluiten. Ze hadden betaald voor een avond lachen. Een grap, een sketch, een lied. Nudistencabaret. Wat kon het schelen. Maar niet deze man in dat vormeloze pak, die vettige gestalte die met een rode kop zichzelf opnaaide.
De presentator greep in. Hij pakte de microfoon. En riep: we stoppen ermee. Daar wilde Johnny van Doorn niets van weten. ‘Ik ga niet weg! Schreeuwde van Doorn. En hij pakte de microfoon terug.
“Luisteren, godverdomme!” riep Johnny naar de zaal. De zaal luisterde niet, de zaal lachte. Het maakte hem woedend. Terwijl de presentator hem met zachte hand tussen de spleet van het voordoek door wilde frommelen draaide het woeste varkentje zich nog een keer om.
åzijn lichaam. Een regen van spuug en zweet vloog over de eerste rijen. Johnny smeet de microfoon op de grond en begon er op te stampen. Er ontstond nog een laatste polyritmische oprisping, free jazz met spoken word in optima forma. De microfoon begaf het onder het gestamp. Als een onwillige puber werd Johnny afgeduwd.
Van Doorn was de sensatie van de nacht. Uren later beukten de onversterkte woorden van Johnny nog als een hamergedicht tegen mijn kop. “Klootzak, blijf van me af, dit is literatuurrrrr. Literatuur, godverdomme!”

(uitgeschreeuwd door Wilfried de Jong, in Arnhem 2012, tijdens het festival ‘De Geest moet waaien’.)